Goed luisteren, mijn best doen met leren, hard werken en sparen zijn zo’n beetje de belangrijkste thema’s van mijn opvoeding en leven.
Ondertussen ben ik niet alleen maar groot geworden maar ook gepensioneerd.
Terug kijkend zijn er sommige dingen volledig mislukt. En heb ik ook heel veel dingen totaal verkeerd gedaan.
Als ik om mijn heen kijk zijn anderen veel succesvoller en spaarzamer door hun even gerold.
Toch heb ik het in vergelijking met velen het financieel zeer goed getroffen.
Mijn levensopdrachten (: Goed luisteren, mijn best doen met leren, hard werken en sparen) heb ik deels succesvol, deels met vallen en opstaan proberen te vervullen.
Nu is een nieuwe fase van mijn levensverhaal aangebroken. Ik mag en kan gaan leren genieten van de mooie dingen in het leven. Waarin ik mij nu aan het voorbereiden ben op een geheel nieuwe start zonder enige verplichtingen.
In Phimai staat een boom. Hij staat midden op een vervallen rijstakker vlakbij de oever van de rivier die de Lamjakarat heet, net buiten het stadje. Niet ver weg van de zuidelijke stadspoort.
De Lamjakarat is een bijrivier van de Mun, één van de vijf sterke rivieren die door Thailand stromen. De boom is de boom van Ploy. Ook hij is sterk. Ploy is er haast nooit, niet in het stadje, niet bij haar boom. Hij leeft hoofdzakelijk in haar hart. Af en toe, bij uitzondering komt ze hem opzoeken, als haar vreemde zaken door het hoofd gaan. Van de weg wandelt ze over het stugge droge gras naar beneden, staat een poos onder zijn kruin. De grond is braak. Speelse schaduwen lijken te zingen als liederen van de velden. Ploy hoort het geluid van de stroom, die ieder ander rumoer overstemt. Ze is een tengere gestalte, haar huid is wit als de kleur van een vis in onbetreden grotten. De boom is met zijn veld vergroeid. Hij kan niet weg. Dat is eigen aan bomen. Zijn wortels hebben contact met de phi, de geesten, zijn takken zoeken een akkoord met de wind. Ze laten enig koel licht door. Als het regenseizoen door zijn kruin stormt, modelleert zich aan zijn voeten een soort vormeloze vijver waar kleine schildpadden een na een vanuit de buiten zijn oevers tredende rivier met onhandig gescharrel intuimelen. In het heet seizoen steken zijn hobbelige wortels uit de beenharde klei van het vroegere rijstveld op, tekenen bleke, onbegrijpelijke patronen rondom zijn stam. Vage gestalten. De tentakels hebben de kleur van iets wat jarenlang verhuld bleef. De boom van Ploy moet heel oud zijn. Hij is te groot voor de lap grond, zijn kroon overdekt helemaal het perceel van links en het perceel van rechts en daarbij steunt hij de hele hemel en die is kolossaal in Phimai – ettelijke meters breed en ettelijke vadems helblauw. De spanwijdte van een koninkrijk.
Grootouders, ouders vergeten kennen de nostalgie van het opgroeien met planten en dieren. Nu turen kinderen en kleinkinderen vooral op hun beeldschermen. En ik maak mij zorgen om verdwenen insecten. Alles dat kriebelt, kruipt, graaft, fladdert en vliegt heeft waarde. Of het nu klein, eng, betoverend mooi of beangstigend is. De Natuur verdwijnt met elke tel, minuut ergens op onze wereld. De lijst van uitgestorven dieren en verdwenen planten wordt langer en langer. De zogenaamde Rode Lijst van planten en dieren die bedreigd worden vind ik beangstigend.
Wetenschappers onderzoeken, observeren, registreren en tellen. In de omgeving van onze huizen of verder weg in onbekende terreinen is heel veel te zien. Maar spijtig genoeg ook steeds minder!
Van Linkedin copieer ik het volgende bericht van Marc Argerloo:
Mijn boek Natuuramnesie is nu maanden geleden, op basis van het proefschrift, uitgekomen. Meer dan 15 kranten en tijdschriften in Nederland en België hebben er aandacht aan besteed (‘meer dan de moeite waard’, ‘indrukwekkend boek’, ‘vol met verbijsterende verhalen’, meer in de pijplijn). Radioprogramma’s en podcasts werden ermee gevuld. Lezingen erover gegeven. En op de Reinwardt Academie (HBO erfgoed) is het -ben ik- op grond hiervan onderdeel van het Artist in Residence Programma ‘Bezitten en Begrijpen’ geworden. Een tweede druk volgde. Mission completed? Nou nee. De aandacht voor de staat van de natuur, in Nederland en daarbuiten, blijft broodnodig en moet verder gaan dan ‘hoeveel soorten zitten er in mijn achtertuin?’. En als ik al een missie heb dan is het de verhalen uit deze ‘opmerkelijke studie’ (recensie Natuuramnesie NRC) aan te laten slaan bij mensen met belangstelling voor natuur, en vooral bij hen waar die belangstelling sluimerend is, of minder. De onwetendheid rond natuur, biodiversiteit en ecologie is groot. Gelukkig heb ik de mogelijkheid daar iets aan te doen, van MBO-4 (Aeres, Almere), HBO (Reinwardt Academie, Amsterdam) tot universiteit (Erasmus, Rotterdam). Niet dat ik alwetend ben, maar proefschrift en boek dragen wel bij aan de broodnodige kennisvergroting op dit gebied. Spread the word!
Het ene moment wordt er in Nederland geroepen dat ons kleine land overvol is. Het andere moment wordt Amsterdam een wereldstad genoemd. De volgende tekst mag beide beweringen iets nuanceren?
Bijna driekwart van de buitenlandse bezoekers van Thailand komt aan in Bangkok. Deze megastad telt (vermoedelijk) ruim 12 miljoen inwoners, van schatrijk tot straatarm, van ultramodern tot uiterst conservatief en van blond tot gitzwarte kroes. Bangkok is een kwestie van leven en laten leven, temidden van honderden tempels, markten, winkelcentra en overvolle wegen die soms 24 uur per dag muurvast zitten.
De Thaise hoofdstad, door Thai vaak Krung Thep (Stad der Engelen) genoemd, is een duidelijk voorbeeld van ‘fascinerende chaos’. Je houd er van of je haat het. Het is een stedelijk conglomeraat waar werkelijk alles te doen en te krijgen is. De stad heeft vele gezichten en vele namen. (Thai: กรุงเทพมหานคร, Krung Thep Maha Nakhon)
De korte Thaise naam voor Bangkok is Krung Thep. De volledige ceremoniële naam van de stad is: Krung Thep Mahanakhon Amon Rattanakosin Mahinthara Ayuthaya Mahadilok Phop Noppharat Ratchathani Burirom Udomratchaniwet Mahasathan Amon Piman Awatan Sathit Sakkathattiya Witsanukam Prasit (Thai: กรุงเทพมหานคร อมรรัตนโกสินทร์ มหินทรายุธยามหาดิลก ภพนพรัตน์ราชธานีบุรีรมย์ อุดมราชนิเวศน์ มหาสถานอมรพิมาน อวตารสถิต สักกะทัตติยะ วิษณุกรรมประสิทธิ์).
Vertaling: De stad van engelen, de grote stad, de woonplaats van de Smaragdgroene Boeddha, de ondoordringbare stad (in tegenstelling tot Ayutthaya) van de god Indra, de grote hoofdstad van de wereld die met negen kostbare edelstenen is begiftigd, de gelukkige stad, rijk aan een enorm Koninklijk Paleis dat gelijkt op de hemelse woonplaats waar de gereïncarneerde god regeert, een stad die door Indra is gegeven en die door Vishnukarn is gebouwd.
Krung Thep heeft het wereldrecord voor de langste plaatsnaam.
Dat er voor Amsterdam ook verschillende namen zijn spreekt voor zich. Zoals ons land ook op verschillende manieren wordt omschreven of benoemd.
Terug naar Bangkok
De hotels zijn er onovertroffen, zeker die met uitzicht op de slagader van de stad, de rivier Chao Phraya. Op de markten is alles te koop wat een mens zich maar kan voorstellen. Absolute koploper is op dit gebied de Chatuchak Weekend Market, met duizenden winkeltjes. Maar ook upmarket komt de fervente winkelaar aan zijn of haar trekken. Mahboonkrong (MBK) is in Nederlandse ogen al een fraai winkelparadijs, het wordt overtroffen door bijvoorbeeld Central Chit Lom, het Siam Center en zeker door Siam Paragon of Central World Plaza. Hier zijn alle topmerken uit alle windstreken van de wereld vertegenwoordigd. In Siam Paragon vinden we ook het grootste zoutwater-aquarium van zuidoost Azië, voorzien van 30.000 dieren. Je kunt er zelfs duiken met garantie dat je minstens 20 haaien tegenkomt.
Amsterdam wil graag het culturele centrum van Nederland zijn. Het paleis op de Dam, de theaters en musea zijn natuurlijk indrukwekkend.
Cultureel is Bangkok een hoogtepunt, met het Grand Palace in de oude stad als onbetwiste ‘topper’. Wie slechts een korte tijd in Bangkok blijft, moet hier zeker de Wat Phra Kaeo bezoeken met de Smaragden Boeddha, het heiligste boeddhabeeld van Thailand. Denk aan gepaste kleding; dus geen blote schouders en korte broek. Vanaf het Grand Palace is het slechts een korte wandeling naar de Chao Phraya. Neem daar de spotgoedkope ‘Express’-boot, een soort busverbinding te water. Aan de overkant Wat Arun met een bijna 80 meter hoge pagode, ingelegd met kleine stukjes gekleurd porselein.
De nachtburgermeester wil graag dat Amsterdam mondiale allure heeft.
Maar Bangkok heeft ook van alles te bieden. Het nachtleven in Bangkok is ronduit bruisend. De meeste bars liggen rond Sukhumvit Soi 4 (Nana) en Soi Cowboy (Asok). De avondmarkt van Pat Pong biedt eveneens het nodige vertier en avontuur. Spazzo in het Grand Hyatt Erawan is een trendy disco.
De metro, de Noord/Zuidlijn, de ring, de grachtengordel, de fietstaxi’s, de snorders, de trams, treinen en de Bijenkorf-file, het hoort allemaal bij Amsterdam.
Maar ook in Bangkok is er veel en gemakkelijk vervoer. Neem gerust een ‘Taxi-Meter’, want ze kosten niet veel. De ondergrondse en de skytrain brengen u naar de meeste plaatsen in het centrum. En dat zijn er nogal wat, want we hebben het nog niet gehad over Chinatown, Khao San Road en ga zo maar door….
Het grootste deel van mijn leven woon ik nu in Amsterdam. Mijn grootouders en vader zijn geboren Amsterdammers. Toch denk ik dat Amsterdam en Nederland met bovenstaande teksten ietwat genuanceerder mogen kijken naar hun wereldstad en het vol zijn van Nederland ….
Oude uitvindingen op fietsgebied zijn en blijven fascinerend. Vooral als de bedenker verder kijkt dan een detailverbetering op de fiets zelf. Er zijn bijvoorbeeld een heleboel bedenksels van vroege “vliegtuigen” met fietsaandrijving. Een ander gebied zijn uitvindingen waarbij de fiets wordt gecombineerd met windkracht. Die zijn meestal uit de jaren ‘30. Zo was er iemand die als trapondersteuning een windmolen op zijn fiets knutselde. Iemand uit Katwijk monteerde zelfs een zeil op zijn fiets.
Gevaarlijk met sturen, maar effectief of niet – alleen al het idee is leuk. Ook leuk is een windscherm voor fietsers met een ruitenwisser die via een waaier werd aangedreven. Nog een stap verder ging een ingenieur met dit idee, waarover de ANWB Kampioen in 1939 schreef: Het idee van deze zgn. Pelstok-turbine is om de tegenwind en/of rijwind op te vangen en ten minste ten dele nuttig toe te passen. Aan de voorkant zit een aerodynamische convergor die zoveel mogelijk wind vangt en in een nauwe buis richting achterwiel geleid. De lucht krijgt daardoor een grotere snelheid en treft bij de monding op schoepen die rondom het hele achterwiel dicht bij de band gemonteerd zijn, dus daar waar de kracht ook de grootste hefboom (moment) kan uitoefenen:
Het heeft een compenserend effect op de toenemende luchtweerstand bij hogere snelheden. Er wordt beweerd dat je er tot 50 km/h een merkbaar “wind-mee”-gevoel hebt maar dat lijkt me wat overdreven. En of het ooit in de praktijk gebracht is onbekend. Hoe dan ook, je moet het maar bedenken!
Het verzetsmuseum heeft een nieuwe opzet gekregen. Het roept voor sommigen een discussie op, terwijl anderen de vernieuwde opzet toejuichen. In het Historisch Nieuwsblad staat een verklarend interview met de directeur Liesbeth van der Horst van het Verzetsmuseum.
Wij willen het verzet rehabiliteren’
Per 1 december 2022 heeft het Verzetsmuseum Amsterdam een nieuwe vaste tentoonstelling. ‘We willen laten zien dat verzet plegen tegen de Duitsers geen eenvoudige keuze was,’ zegt directeur Liesbeth van der Horst, die zich ergert aan gemakkelijke morele oordelen achteraf. ‘Ik hou niet van wijzen met de vinger.’
Waarom geeft u het Verzetsmuseum een nieuwe vaste opstelling?
Liesbeth van der Horst: ‘De oude stond er al 24 jaar, dat is stokoud voor een museale tentoonstelling. We zagen een langzame teruggang in de waarderingen op TripAdvisor. Niet dramatisch, maar dat wil je vóór zijn. Tijd dus voor een nieuw museum en een nieuw verhaal. Het heeft er ook mee te maken dat volgend jaar het Holocaustmuseum wordt geopend, tegenover de Hollandsche Schouwburg, bij ons om de hoek. Het verhaal van de Joodse kinderen die het verzet vanuit de schouwburg via de crèche in veiligheid bracht, werd in onze oude tentoonstelling vrij uitgebreid verteld. Dat is niet meer nodig, want daarvoor ga je straks naar de plek zelf. Het komt nog wel aan bod in de nieuwe opstelling, maar minder uitgebreid. Natuurlijk behoudt de Holocaust als geheel substantiële ruimte.
Andere thema’s krijgen meer aandacht, zoals dwangarbeid en burgerslachtoffers. We laten ook meer verzetsmensen uit de koloniën zien dan in de oude opstelling, want daarin kwam alleen Anton de Kom voor. Nu gaan we ook in op andere voorbeelden, zoals een Antilliaanse verzetsman en Indonesische studenten die hier actief waren. Zij legden connecties met de illegale pers, om zo de Nederlandse publieke opinie te bewegen richting acceptatie van de onafhankelijkheid voor Indonesië na de oorlog. Ze waren optimistisch gestemd, maar kregen uiteindelijk geen voet aan de grond en raakten teleurgesteld. Dat is een verhaal dat we nadrukkelijk willen vertellen. Daarnaast gaan we volgend jaar een aparte afdeling maken over de koloniën, waar we inzoomen op de situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog en de dekolonisatie vanaf 1945. In die afdeling zal de nadruk liggen op verzet tegen Nederland. Daar zijn we nog mee aan het werk. Dat is een nog veel gecompliceerder verhaal.’
Zeg dat wel. Sommige Nederlandse oud-verzetsmensen gingen vrijwillig in Indonesië vechten tegen de onafhankelijkheidsbeweging.
‘Dat laten we ook zien. Het verhaal van één zo’n jonge verzetsman en oorlogsvrijwilliger komt aan bod. Wie “goed” was ín de oorlog was niet automatisch óók “goed” ná de oorlog. Het verzet was bovendien politiek verdeeld. Zo kwamen groepen uit het voormalig verzet in de Koude Oorlog lijnrecht tegenover elkaar te staan. De communisten vonden de strijd tegen het imperialisme de voortzetting van het verzet, maar rechtse verzetsmensen vonden dat juist van de strijd tegen het communisme. Dit conflict hebben we na lang nadenken uit de nieuwe tentoonstelling weggelaten, omdat het te ver voert. Het verhaal is al complex genoeg. Je moet ergens ophouden.’
Is kiezen de moeilijkste opdracht voor een museummaker?
‘Het is altijd een worsteling. De eerste reflex is zo volledig mogelijk te zijn, maar dan plamuur je het vol. Het Verzetsmuseum vertelt ongeveer honderd verschillende verhalen. Die zijn mede geselecteerd op de beschikbaarheid van een mooi collectieobject of primaire bron. Dat er prachtige verhalen moeten afvallen is logisch, maar ook lastig. De verhalen die overblijven, moeten we ook nog eens superkort vertellen. Elk verhaaltje brengen we terug tot ongeveer honderd woorden, en daar moeten ook nog gevoel en nuance in zitten. Het moet bovendien begrijpelijk zijn voor jongeren. Het woord “deportatie” gebruiken we bijvoorbeeld niet, omdat is gebleken dat 14-jarigen dat niet kennen. Als je de teksten leest, lijken ze heel gewoon, maar in het schrijfproces zit heel veel werk.’
’14-jarigen blijken het woord “deportatie” niet te kennen’
Vertelt het museum na de verbouwing een ander verhaal over de bezettingstijd?
‘We brengen daders meer in beeld. In de oude opstelling zaten ze ook al, maar nu kruipen we ook in de huid van deze mensen. We introduceren “duo-verhalen” die dezelfde gebeurtenis vanuit twee perspectieven belichten. Bijvoorbeeld het perspectief van verzetsvrouw Hannie Schaft tegenover dat van Emil Rühl, de SD-agent die haar heeft verhoord na haar arrestatie.’
Laat u het aan de bezoekers zelf om te kiezen welk perspectief zij geloofwaardiger vinden?
‘In zekere zin wel. In de tentoonstelling zegt Rühl: “In onze ogen waren verzetsmensen terroristen.” Misschien denken bezoekers dan: verrek, zo kun je het ook bekijken. Ik heb niet het idee dat mensen de kant van Rühl zullen kiezen. Uiteindelijk is voor mij vrij duidelijk wat goed was en wat fout. Ik praat niets goed, maar ik wil de bezoeker inzicht geven. Ik denk dat dat educatief sterker is dan doen alsof daders een soort demonen zijn, waar wij normale mensen niks mee te maken hebben. Ieder mens kan in bepaalde omstandigheden een dader worden en zelfs extreme dingen doen.’
Niet iedereen is gediend van zo’n empathische benadering van daders.
‘Dat klopt. Daar krijgen wij ook mee te maken. Sommige mensen vinden dat wij als Verzetsmuseum niet de kant van de daders mogen laten zien. Nou ja, we doen het wel. En ik heb het gevoel dat ik dat kan verdedigen. Er waren 20.000 Nederlandse SS’ers; ontzettend veel meisjes kregen een kind van een Duitse soldaat. Ze krijgen minder ruimte in ons museum dan het verzet, maar hun verhalen horen erbij. Mijn favoriete verhaal gaat over een politieagent die meehielp Joden uit hun huizen te halen. Hij vond het verschrikkelijk, maar durfde niet te weigeren uit angst voor de consequenties voor hem en zijn gezin. In een later stadium is hij toch bij het verzet gegaan. Hij heeft altijd spijt gehad van zijn gehoorzaamheid. Dat verhaal wilde ik vertellen, op zo’n manier dat mensen snappen waarom die agent deed wat hij deed. Ik wil het hokjesdenken doorbreken. Het was niet simpelweg zo dat 10 procent van de bevolking verzet pleegde en 90 procent niks deed; het liep veel meer door elkaar. Vaak waren verzet en collaboratie in één persoon vertegenwoordigd. Dat laat de nieuwe tentoonstelling ook zien.’
‘We kruipen ook in de huid van daders’
Een ‘grijs’ beeld van de oorlog, naar het voorbeeld van Chris van der Heijden?
‘Wat ik het vervelende vind van de benadering van Van der Heijden is dat hij erg veroordelend is ten opzichte van de passieve meerderheid. Ik heb niks tegen de term “grijs”, maar bij hem is grijs eigenlijk “zwart”. Dat vind ik niet terecht. Nederlanders stonden over het algemeen redelijk aan de “witte” kant, alleen staken ze niet volledig de nek uit. Begrijpelijk, als je weet dat je het met de dood zou moeten bekopen. We willen laten zien dat verzet geen eenvoudige keuze was, en dat je niet van iedereen kon verwachten dat hij verzet pleegde. Wat me ook irriteert aan Van der Heijdens boek Grijs verleden is de denigrerende toon waarop hij over “verzetjes” schrijft. Ik wil het verzet rehabiliteren. Verzetsmensen deden wél iets en namen daarbij een risico. Daarbij moesten ze allemaal het wiel uitvinden. Natuurlijk laten we in het museum ook het geklooi zien. Expres besteden we aandacht aan de verzetsgroep die per ongeluk een aanslag op SS-chef Hanns Albin Rauter pleegde, met desastreuze gevolgen: de Duitsers schoten als represaille heel veel gevangenen dood. Dat laten we allemaal zien. Verzetsacties pakten niet altijd goed uit, maar de mensen die ze aandurfden hebben het niet verdiend dat wij daar achteraf lullig over doen.’
Wat vindt u van de klacht die een neef van verzetsvrouw Jacoba van Tongeren heeft ingediend naar aanleiding van de NTR-serie Het verhaal van Nederland? In de laatste aflevering wordt gesteld dat slechts een enkeling verzet pleegde en dat het verzet snel uitdoofde.
‘Ik heb me bij de klacht aangesloten. Die bewuste aflevering vond ik wel heel bar; er zitten rare en kromme ideeën in. De teneur is dat de Nederlanders de hele Jodenvervolging op hun geweten zouden hebben; de Duitsers komen er nauwelijks aan te pas. De aflevering geeft ook een verouderd beeld van verzet. Ik hoor al dertig mensen beweren: “Na de oorlog zaten zogenaamd alle Nederlanders in het verzet, maar eigenlijk stelde het niks voor.” Dat heet dan een hardnekkige mythe te zijn, die moet worden “ontmythologiseerd”. Maar de mythe is zelf een mythe. Tijdens de oorlog had niemand het idee dat iedereen in het verzet zat. Direct na de oorlog was er wel veel aandacht voor verzet, zodat het Nederlandse volk een beetje trots kon zijn op zichzelf. Het had zichzelf niet bevrijd, dus het moest zich ergens aan vastklampen.
Maar ook toen snapte men dat de kern van het verzet een kleine minderheid was geweest. Gesteund door de massa, dat wel.’
Maar klopt dat beeld van massale steun voor het verzet wel?
‘Ja, daar zit echt wel wat in. Vrijwel alle omwonenden van het Achterhuis wisten dat de familie Frank er zat ondergedoken. Jan Slomp, zoon van verzetsleider Frits Slomp, zei ook dat iedereen in zijn dorp wist dat er onderduikers zaten. Maar daar praatte je niet over. De NSB’ers werden ook echt uitgekotst, daar zijn voorbeelden genoeg van. Doordat vanaf midden jaren zestig de nadruk op de Jodenvervolging kwam te liggen, kwam ook het verzet een beetje in een negatief daglicht te staan. Kwam het niet te laat? Was het niet te weinig? Stelde het wel iets voor? Ik denk dat daarbij vaak uit het oog wordt verloren dat het bezette Nederland een dictatuur was, en dat je met je leven speelde als je je verzette. Er wordt gedaan alsof het een simpele keuze was: iedereen had maar even in het verzet moeten gaan. Maar het was niet simpel. Degenen die het hebben gedaan, lieten vaak getraumatiseerde kinderen achter omdat ze voor het verzet kozen en hun gezinnen lieten stikken. Je ziet het steeds vaker: degenen die een misdaad niet hebben kunnen voorkomen krijgen de schuld. Dat vind ik een vervelende tendens. Sowieso hou ik niet van met de vinger wijzen.’
Het museum bestaat nu ruim 35 jaar. Hoe kwam het tot stand?
Het begon allemaal in 1980 met een tijdelijke tentoonstelling in het Paleis op de Dam, Verzet en vervolging, 1933-19nu, georganiseerd door het Amsterdamse 4 en 5 mei-Comité. Zoals de titel aangaf, was er een duidelijk educatief doel aan verbonden.
Rond die tijd gingen de meeste voormalige verzetsmensen met pensioen, maar ze waren nog wel fit. Ze zagen in Nederland nieuwe extreem-rechtse partijtjes ontstaan en hadden het gevoel dat zij hun verhaal moesten vertellen om de jeugd te waarschuwen voor het fascisme. Na die eerste tentoonstelling gingen algauw stemmen op voor een permanent museum in Amsterdam. Er is toen een stichting opgericht en binnen heel korte tijd is het museum gerealiseerd, dankzij subsidie van de gemeente. Het opende in 1985 de deuren in de voormalige Lekstraat-synagoge. Uiteindelijk bleek dit een rotlocatie, veel te decentraal. Toeristen begonnen al wel te komen, maar daar was het museum nooit voor bedoeld – het ging om educatie. In 1999 zijn we verhuisd naar gebouw Plancius, tegenover de ingang van Artis.’
Door wie werd het museum gedragen?
Het initiatief lag bij communisten, maar die hebben er nadrukkelijk geen communistisch museum van willen maken. Ze hebben er meteen bestuursleden bij gehaald vanuit andere hoeken van het verzet. Ook hebben ze alle vrijheid gegeven aan de historicus die de eerste vaste opstelling maakte. Heel soms zei een bestuurslid wel dat een bepaald exemplaar van De Waarheid moest worden getoond, maar binnen de staf heeft het communisme nooit een rol gespeeld. Wel bij de achterban van het museum. Dat heeft ook weleens tot gedoe geleid. Bijvoorbeeld toen we in 2004 een tentoonstelling maakten over de Servische verzetsgroep Otpor, die heeft bijgedragen aan de val van Slobodan Milosevic. Otpor werd gesteund door de Verenigde Staten, en dat was voor een paar communisten aanleiding om uit onze vriendenstichting te stappen. Een van de medeoprichters, de kortgeleden overleden CPN’er Max van den Berg, was het soms ook niet eens met bepaalde keuzes die ik maakte. In 2017 hadden we een tentoonstelling over de Russische Goelag en daarin werd in een zinnetje vermeld dat er ook Nederlandse SS’ers slachtoffer van waren geworden. Een SS’er slachtoffer noemen was not done voor Van den Berg. Daar heb ik verwoede e-maildiscussies met hem over gevoerd. Maar dat wordt allemaal steeds minder. Er zijn nog maar weinig hardcore communisten.’
Er zijn ook nog maar een paar verzetsmensen uit de bezettingstijd in leven. Is dat een gemis voor u als museumdirecteur?
‘Het verzet vormde tot voor kort dé achterban van het museum. Ik heb het altijd een voorrecht gevonden om met die mensen te praten en hun verhalen te horen. Voordat ik hier in 1988 vrijwilliger werd, had ik eigenlijk niet zoveel met verzetsmensen. Ik dacht dat het misschien vervelende drammers waren die het altijd over de oorlog hadden. Maar het bleken heel leuke mensen te zijn. Ze klopten zichzelf niet op de borst en hadden een hekel aan de termen “verzetsheld” en “verzetsstrijder”. Velen van hen die ik hebben leren kennen waren ruimdenkend en hielden niet van hiërarchie. Ze namen je als jonge medewerker serieus en vonden het hartstikke fijn dat je hun verhaal wilde doorgeven. Voor de tentoonstellingsmakers was het een voordeel dat je altijd levende bronnen om je heen had. Als je een citaat nodig had over een wapendropping, dan belde je even iemand en binnen no-timehad wat je zocht.
We hebben nu geen levende bronnen meer tot onze beschikking. De personen die we opvoeren in de nieuwe vaste opstelling zijn vrijwel allemaal overleden. Maar er zijn ontzettend veel interviews afgenomen en door internet zijn bronnen veel toegankelijker geworden. Dat maakt dat we de verhalen goed kunnen blijven vertellen en er ook nog een persoonlijke invalshoek aan kunnen geven.’
‘Ik vond verzetsmensen veel leuker dan ik had verwacht’
Waarom vindt u het van belang de verhalen te blijven doorgeven?
‘Ze zijn relevanter dan ooit. Sommige mensen doen alsof Nederland nu bijna een dictatuur aan het worden is. Dan weet je dus niet waar je het over hebt. Ik wil jongeren laten zien wat leven onder een dictatuur werkelijk is. Namelijk heel wat anders dan een paar coronamaatregelen die misschien je bewegingsvrijheid wat beperken, of het stikstofbeleid van een gekozen regering waar boeren mee moeten omgaan.’
Moet een verzetsmuseum aandacht besteden aan actuele kwesties?
‘Ik heb samen met de andere instellingen die zijn aangesloten bij de Stichting Musea en Herinneringscentra ’40-’45 stelling genomen tegen het vergelijken van coronamaatregelen met de Holocaust. Ik ben zelf benaderd door “coronawappies”, die het Verzetsmuseum aanvankelijk als een potentiële bondgenoot zagen. Wij waren volgens hen bij uitstek een instantie die zich tegen de maatregelen zou moeten verzetten. Daar gaan we dan één keer tegen in, maar daarna houden we wel op met discussiëren. Je overtuigt die mensen toch niet. In zo’n duidelijk geval vind ik het niet moeilijk een standpunt in te nemen. Maar soms wordt mijn mening gevraagd over iets actueels, waar ik eerst een heel onderzoek naar zou moeten doen om de voors en tegens af te wegen. Die tijd heb ik meestal niet, dus ik ga het een beetje uit de weg. Alhoewel er binnen de organisatie en achterban geluiden te horen zijn dat we een meer activistische houding zouden kunnen aannemen, bijvoorbeeld met betrekking tot de Black Lives Matter-beweging.’
Komt in de nieuwe vaste opstelling de actualiteit aan bod?
‘Daar staat de geschiedenis voorop. Vanaf de oprichting van het museum werd er vanuit de achterban en subsidieverstrekkers druk uitgeoefend om te actualiseren en de link naar het heden te leggen, maar de historici in de staf waren toch altijd geneigd tot een historische benadering. Het is en blijft een worsteling hoe je een museum actueel maakt. Ook omdat de actualiteit steeds verandert. We kunnen op dit moment bijvoorbeeld allerlei parallellen aanwijzen tussen Poetins oorlog in Oekraïne en bepaalde aspecten van de Tweede Wereldoorlog, maar over vijf of tien jaar is de situatie misschien anders. Dan moeten we dat onderdeel van de tentoonstelling vervangen.
We laten bezoekers wel lessen trekken uit de bezettingstijd. In de afdeling Verzetsmuseum Junior doen de hoofdpersonen dat zelf. Aan het einde van de route vertellen zij welke conclusies ze trekken uit hun oorlogservaringen. Het Joodse meisje Eva is pessimistisch en vraagt zich af: als mensen elkaar zulke verschrikkelijke dingen aandoen, kunnen ze er dan wel wat van leren? De zoon van een verzetsman is optimistisch en zegt dat hij van zijn vader heeft geleerd dat je iets teweeg kunt brengen. Het NSB-meisje is cynisch. Zij heeft van de oorlog geleerd dat ze nooit meer iets met politiek te maken wil hebben, en nooit meer achter een leider aan wil lopen. Het allerlaatste jongetje geeft een alledaags politiek correct antwoord: oorlog mag nooit meer voorkomen. Zo reflecteren de hoofdpersonen op thema’s die in educatief opzicht relevant zijn. De jonge bezoekers kunnen daar weer op reageren. Ze worden zelf aan het denken gezet, zonder dat wij als museum iets voorkauwen.’
Bent u bang dat een deel van het publiek wegblijft als u duidelijker stelling zou nemen in maatschappelijke vraagstukken?
‘We willen schoolgroepen van alle soorten en maten binnenhalen. Zowel christelijke scholen uit Amersfoort als islamitische scholen uit Amsterdam zijn vaste bezoekers. Als we enorm activistisch worden, krijgt het Verzetsmuseum een reputatie die daar misschien niet goed bij past. Dat speelt een rol, maar het heeft ook te maken met capaciteit en waar onze belangrijkste expertise ligt. Een historisch verhaal zo simpel mogelijk vertellen zonder dat de nuances verloren gaan, dat is waar wij goed in zijn.’
Bas Kromhout is hoofdredacteur van Historisch Nieuwsblad.
Liesbeth van der Horst (1961) is sinds 2003 directeur van het Verzetsmuseum Amsterdam. Na haar studie geschiedenis ging ze in 1988 als vrijwilliger bij het museum werken. Ze voerde enkele betaalde opdrachten uit, voordat ze in 1992 een vast dienstverband kreeg als conservator. Zeven jaar later maakte ze de vaste opstelling in gebouw Plancius, waar het museum naartoe verhuisde. Die werd gewaardeerd met een 9 in de Grote Museumtest 2002 van Historisch Nieuwsblad. Op dit moment werkt Van der Horst met haar team aan een geheel nieuwe opstelling, die vanaf 1 december aanstaande te zien zal zijn.
Ik citeer in deze blogpost het gehele artikel. Het is voor mij de afsluiting van de blogserie ‘Verzetshelden’. Deze blogserie schreef ik naar aanleiding van de portretten serie ‘Verzetshelden’ van Herman Morssink.
Het afgelopen jaar schreef ik over een aantal verzetshelden. De blogteksten zijn een compilatie van de informatie van Herman Morsink, het 4-5 mei comite Amsterdam-ZuidOost, Gerrit Reijnen en wikipedia In deze blogpost maak ik daar een verzameling van:
Trouw schrijft: “Ook in een oud pand kun je prima duurzaam wonen”. Ik vind het een mooie aanvulling voor mijn blogserie: Duurzaam Wonen. Het gaat om een duurdere woning in een gemeente met meerdere welgestelde bewoners. Vreemd genoeg zijn het toch pioniers. De noodzaak tot verduurzamen is nog niet bij iedereen in deze gemeente doorgedrongen. Hoewel geld bij de meesten geen enkele rol speelt is er te weinig aandacht voor de energiecrisis, de oorlog van Putin, het milieu of de aardbevingen in Groningen ??? Het volgende gezin maakt de uitzondering. Dat er ook nog eens €1500 betaald moest worden om de gasaansluiting op te heffen is natuurlijk te bizar voor woorden …
Officieel mag de dubbele woning van Gert-Jan van Casteren, Janine Bekker en hun vijf kinderen geen monument heten. Maar zo oogt het wel. Het pand uit 1910 was het eerste in Bloemendaal dat helemaal van het gas af ging. “Eerst huurden we de bovenste twee verdiepingen”, vertelt Bekker aan de keukentafel. “Hier op de begane grond zat een fysiotherapiepraktijk.” Het vertrek van de praktijk was voor de toenmalige eigenaar aanleiding om het hele pand in de verkoop te doen
Oorspronkelijk was het niet eens de opzet om na de verbouwing helemaal van het gas af te gaan, zegt Van Casteren. “We hebben wel allebei een sustainable drive, ook voor onze kinderen. We zien het als een investering in de toekomst om gebruik te maken van duurzame technieken. Voor het milieu, maar ook voor de waarde van het huis.”
Bij de duurzame aanpak van een verbouwing ‘wordt je niets aangereikt’, ondervonden ze. “We hebben heel erg veel zelf uitgezocht. Googelen, reviews lezen, kritisch doorvragen, warmteverliesberekeningen laten maken. Aannemers die verstand hebben van duurzame technieken zijn vaak vooral met nieuwbouw bezig, niet met huizen als deze. Je moet echt over doorzettingsvermogen beschikken en niet snel genoegen nemen met nee.”
Andere eigenaars van oude huizen over de streep trekken
Het resultaat van die vastberadenheid? Zeventien zonnepanelen op het dak (met extra hoog rendement), plus twee zonnecollectoren voor de zonneboiler. “De zonneboiler verwarmt namelijk het water voor de warmtepomp vóór”, legt Van Casteren uit. “Een vondst waar het installatiebedrijf en de producent van de warmtepomp zó van onder de indruk waren, dat ze ons extra hebben ondersteund in de realisatie.”
Het installatiebedrijf zei aanvankelijk: een warmtepomp voor een huis als dit, daar moet je niet aan beginnen. “Maar we konden ze overtuigen dat het op deze manier toch zou lukken. Uiteindelijk hebben ze er zelfs een video over opgenomen: voor hen is dit ook een mooi voorbeeld, waarmee ze andere eigenaars van oude huizen over de streep kunnen trekken.”
Op alle verdiepingen is vloerverwarming aangebracht. Bekker: “Je moet dan wel zorgen dat de vloerverwarming haar warmte kan afgeven. Beneden hebben we een cementen gietvloer, boven ligt een klik-pvc-visgraatvloer. We wilden eigenlijk de ouden eiken vloer terugplaatsen, maar dan zou de warmte in de vloer blijven zitten. Nu hebben we de buitenmuur van het terras betimmerd met onze mooie houten vloerdelen.”
Dankzij de bodemwarmtepomp kunnen de leidingen in de vloer ’s zomers ook voor verkoeling zorgen door de aanvoer van koud water. “In de warme zomers die we steeds vaker hebben, blijft het hier heerlijk koel. Ons huis is echt toekomstbestendig, dat voelt goed”, aldus Van Casteren. Bekker vult aan: “We sluiten ook expres niet alles hermetisch af. Ze zeggen vaak dat dat moet als je een warmtepomp hebt, maar dan wordt het stikbenauwd. Een beetje frisse lucht af en toe is juist gezond.”
Georganiseerd en gedigitaliseerd
Voor alle duurzaamheidsingrepen vroeg en kreeg het gezin subsidie: op de zonnepanelen, de warmtepomp, de zonneboiler en op de isolatie. “Die aanvragen zijn op een eigentijdse manier ‘simpel’ gemaakt, maar je moet wel behoorlijk georganiseerd en gedigitaliseerd zijn om daar goed mee uit de voeten te kunnen”, vindt Van Casteren. Dat het geld kost om je van het gasnet af te laten koppelen, heeft beiden verbaasd. “Dat verschilt per gemeente, maar in Bloemendaal kost het 750 euro. Per adres. Dus bij ons was de rekening 1500 euro.”
Daar tegenover staat een maandelijkse elektriciteitsrekening van 50 tot 75 euro. Althans, tot eind dit jaar. Met 8000 tot 10.000 kWh per jaar aan stroomverbruik komt het gezin ruim boven de hoeveelheid stroom uit waarvoor een prijsplafond gaat gelden. Niet verwonderlijk overigens, voor een gasloze woning van meer dan 300 vierkante meter. Het scheelt dat 75 procent van de stroom van eigen dak komt.
Voor sommigen is de korte meivakantie al een gelegenheid om naar Verre Landen af te reizen.
In de Donald Duck zijn er voor afgelegen oorden de meest bijzondere namen. Donald Duck, Dagobert Duck, Guus Geluk bezoeken deze landen. Fraaie voorbeelden zijn Verweggistan, Timboektoe, Afgelegerije en Djengolië. Bestaan deze plaatsen echt? Zo ja, waar liggen ze dan precies? En zo nee, waar komen deze bijzondere plaatsnamen (vermoedelijk) vandaan?
Hoe zit het met de verre, vreemde landen die in de Donald Duck voorbijkomen? Over de naam Verweggistan – ‘stan’ betekent land – is geen eenduidige verklaring. Sommigen denken dat de naam eind jaren 1950 bedacht is, anderen vermoeden de jaren 1960. In elk geval kwam de term in 1966 (Nederlandstalige editie, nr.14 van dat jaar) al voor in de Donald Duck, gespeld als Verwegistan, vanaf 1995 Verweggistan geheten. Als vermoedelijke bedenker geldt de tekstschrijver Carl Fallberg, die – in het Engels – midden jaren 1960 schreef over ‘Faroffistan’ (Verweggistan). De naam is een woordspeling op Afghanistan of Pakistan. Een ander fictief land in Walt Disney-kringen was Absurdistan. Deze naam komt voor in een Mickey Mouse-tekenfilm uit 1933. Onstabilistan en Verweg-enwarmjanië schijnen – aldus tweee nuttige lezerstips – ook in de Donald Duck voor te komen.
Timboektoe, dat veelvuldig voorkomt in de Donald Duck, is een echt bestaande stad in het Afrikaanse Mali. Het land was van 1898-1960 in handen van Frankrijk, maar werd vanaf 22 maart 1960 onderdeel van Mali. In het stripblad is Timboektoe een mysterieuze stad, waar Donald Duck vaak heen vlucht als hij weg wil uit Duckstad, bijvoorbeeld omdat hij achtervolgt wordt nadat een van zijn avonturen weer eens in het water gevallen is. De naam van de stad komt uit het Berbers en betekent letterlijk: ‘Zij met de grote navel’ (Tin Boektoe). Donald Duck heeft geen navel, wel een snavel, dus hier heeft de keuze voor Timboektoe niks mee te maken. Wel met het feit dat de stad Timboektoe in de negentiende eeuw in het Westen, in Europa, een mythische klank had als een vreemde, afgelegen en spannende stad.
Afgelegerije is een andere mooie geografische Donald Duck-naam. De naam lijkt een combinatie van Afghanistan en Algerije. Ook deze plek is een verafgelegen oord, zoals de naam al duidelijk maakt. Djengolië is ook een fraaie plaatsterm uit de Donald Duck. Hier lijkt sprake te zijn van een combinatie van de Mongoolse leider uit de MiddeleeuwenDzjengis Khan en Mongolië.
Terug naar de komende meivakantie. Veel vakantiegangers herinneringen de genoemde landden en steden. Foto’s en souveniers liggen of in het zicht of onder het stof te beduimelen.
Xenofoben herkennen de genoemde landen uit nieuwsberichten. Conflicten om delfstoffen en/of mislukte oogsten komen dagelijks voorbij. Vluchtelingen, arbeidsmigranten, asielzoekers ze worden allemaal op een hoop gegooid. Maar vooral de opmerkingen: ‘Vol = Vol‘ en ‘terug naar eigen land‘ overheersen.
De meivakantie laat ik aan mij voorbij gaan. En voor de zomer heb ik nog geen concrete plannen. Voor nu kijk ik even terug naar mijn jeugd en onbekommerd lezen in een Donald Duck en mijn dromen over verre onbekende landen ….